Voor de oorlog schreven ze bestseller na bestseller: het echtpaar Scharten-Antink. Ze verhuisden naar Italië en waren zeer onder de indruk van Mussolini. Na de oorlog wilde niemand nog met hen te maken hebben.
Voor de oorlog was Roel Houwink actief in literaire tijdschriften en bevriend met voorname schrijvers als Hendrik Marsman en Gerrit Achterberg. Tijdens de oorlog bleef hij schrijven en maakte hij leesrapporten voor de Kultuurkamer. Na de oorlog wilde zijn uitgever geeneens een kerstverhaal van hem hebben.
De Scharten-Antinks, Houwink, maar ook Henri Bruning of Jo Ammer-Küller: grote namen van voor de oorlog, maar ze waren fout, en werden uit de Nederlandse letteren gezuiverd.
Op basis van brieven, dagboeken en andere historische documenten beschrijft Bertram Mourits in De achterkant van de bevrijding hoe schrijvers ertoe kwamen om zich aan te sluiten bij de Duitse bezetter. Hij komt tot een ontnuchterende ontdekking: dit waren mensen die zich zorgen maakten, om hun gezin en hun persoonlijke leven, die geen idee hadden wat ze anders zouden kunnen doen dan schrijven. Sommigen maakten zich zorgen om de taal en het voortbestaan van de westerse cultuur, en meenden dat er in Duitsland een oplossing was gevonden om het verval tegen te gaan. Lang niet allemaal waren het volbloed fascisten.
Ze moesten een manier vinden om opnieuw te beginnen, net als de Joodse schrijvers die de oorlog overleefd hadden, of schrijvers die als dwangarbeider in Duitsland waren geweest. Ook voor deze schrijvers heeft de bevrijding een achterkant, die vraagt om rekenschap en bezinning.
Een eeuw later zien we de zorg om onze beschaving en de angst voor het vreemde terugkeren, en hoe extreemrechts daarvan profiteert. Wat kan de literatuur ons leren over de fouten uit het verleden, en de gevaren van nu?