Beroepsaansprakelijkheid; de norm waaraan het handelen wordt getoetst
De ontwikkeling van beroepsaansprakelijkheidsjurisprudentie begon met fouten door beoefenaren van zogenaamde klassieke beroepen; het handelen of nalaten van artsen, notarissen en advocaten is sinds begin jaren ยด90 met enige regelmaat onderwerp van rechterlijke toetsing. Maar inmiddels blijft het daartoe niet beperkt. Iedere adviseur of bemiddelaar kan tegen een claim en een daaropvolgende procedure aanlopen.
In dit cahier ligt de focus op de norm waaraan het handelen of nalaten van de beroepsbeoefenaar wordt getoetst. Die norm is voor alle beroepsbeoefenaren dezelfde: wat betaamt de redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoot? Voor de beantwoording van de vraag of een beroepsfout is gemaakt, is van belang wat van de betreffende beroepsbeoefenaar mag worden verwacht, wat was de inhoud van de overeenkomst van opdracht en wat is de rol en de taak van de beroepsbeoefenaar? Daar komt bij dat de zorgvuldigheidsvraag altijd nader moet worden beantwoord aan de hand van de feitelijk omstandigheden van het geval. De feiten zijn in elke zaak anders en het normenkader, waaraan het handelen of nalaten van de beroepsbeoefenaar wordt getoetst, blijft in ontwikkeling. Natuurlijk doordat de maatschappelijke opvattingen veranderen, maar ook doordat de jurisprudentie over de zorgplicht van bepaalde beroepsgroepen nog volop in ontwikkeling is.
Na bespreking van een aantal algemene onderwerpen die voor alle beroepsaansprakelijkheidsclaims van belang kunnen zijn (de verhouding tot het tuchtrecht, de beroepsaansprakelijkheidsverzekering en verjaring), behandelen de auteurs de strekking en omvang van de zorgplicht van acht beroepsbeoefenaren: de advocaat, de notaris, de arts, de bedrijfsarts, de makelaar, de assurantietussenpersoon, de faillissementscurator en de financieel adviseur.