Als kind tuurde Harold Stevens gefascineerd naar de sterrenhemel en vroeg zich af: ‘waar houdt het heelal op? En als het dan ophoudt, wat zit daar dan achter…?’ Hij besefte dat zijn verstand te beperkt was om de werkelijkheid waarin wij ons bevinden te kunnen verklaren.
Hij worstelde met vragen als: “Waarom leef ik eigenlijk en heeft mijn bestaan een doel, een zin? Wordt er iets van mij verwacht? Waar komt het kwaad vandaan? Waarom lijdt een mens, waarom lijdt een kind? Welke God, als die al zou bestaan, laat zoiets nu toe?”
Gedreven vanuit deze nieuwsgierigheid en mijn eigen ziektegeschiedenis als kind, ging hij op zoek naar antwoorden. Op zoek in boeken, oude wijsheidsgeschriften en uiteindelijk ook op zoek binnen in zichzelf. Er begon hem iets te dagen.
Zou er een mechanisme schuil kunnen gaan achter het leven? Een mechanisme dat dat alles zou kunnen verklaren? En zou kennis van dit mechanisme mogelijkheden kunnen bieden om het leven gemakkelijker en verlichter te kunnen ervaren?
Zijn doel werd om het bestaan van dit mechanisme te onderzoeken, te duiden en eventueel te onderbouwen. Daarbij maakte hij gebruik van oude wijsheidsgeschriften en modern empirisch onderzoek zoals de kwantumfysica. Maar vooral van de ervaringen die hij in de loop van de tijd heeft mogen opdoen.