Het beleid vraagt erom, het geldt als een van de belangrijkste kwali teitscriteria in de zorg en het is een nationaal ideaal: de bevordering van autonomie.
Maar bij sommige mensen zou het niet kunnen. Of hooguit als het om kleine keuzes gaat, bijvoorbeeld welk beleg er op brood moet. Onder hen, mensen met een ernstige verstandelijke beperking en moeilijk verstaanbaar gedrag (EVB+) waarover dit boek gaat. Autonomie zou voor deze groep praktisch zowat onmogelijk en theoretisch problematisch zijn.
Uit het empirisch onderzoek waarvan in dit boek beeldend verslag wordt gedaan, blijkt echter wat anders: in de praktijk wordt autono mie wel degelijk succesvol bevorderd. Door inventieve en toegewijde werkers, tijdens heel gewone handelingen, op tientallen aspecten van het alledaagse leven. De mens met EVB+ helpen het leven te kunnen leiden dat hem of haar past en goed doet. Het leven waar mee hij of zij samenvalt. Minder inperking en meer grip op het eigen bestaan. Het kan wel. Zulke autonomie is niet evident maar moet ontdekt worden.
De studie laat ook zien wat ervoor nodig is. Praktisch moet de wer ker er voortdurend op uit zijn, relationele veiligheid bieden, bereid zijn om met respect voor kwetsbaarheid iemands mogelijkheden te verkennen en grenzen te verleggen, en daar in de organisatie ruimte en steun voor krijgen. Theoretisch is er behoefte aan een ander be grippenapparaat, een bijgesteld idee wat goede professionaliteit is en vooral: meer hoogachting voor de kennis en kunde van practici. En het kwaliteitsdenken moet zich breder oriƫnteren.
Dit herziene denken over autonomie is zeker ook betekenisvol voor de (bijzondere) jeugdzorg, de ggz en psychiatrie en bijvoorbeeld in de zorg voor mensen met dementie, NAH of die zich anderszins moeilijk verstaanbaar maken.