Velen weten van het bestaan van Het Joodsche Weekblad, toch hebben maar weinigen zich gewaagd aan een diepgravend onderzoek naar de geschiedenis van deze krant. In deze allereerste monografie over een waar journalistiek wangedrocht wordt uiteengezet waarom en hoe het weekblad een cruciale rol speelde bij de vernietiging van de Nederlandse Joden, een rol die veel groter blijkt te zijn dan tot nu toe werd onderkend.
Er wordt beschreven hoe de Duitse bezetter al in de herfst van 1940 alle Joodse kranten verbood en een eigen Joods weekblad oprichtte voor een exclusief Joods lezerspubliek, zoals ze in Duitsland al deden sinds 1938. Vanaf april 1941 werd Het Joodsche Weekblad het orgaan van de Joodse Raad. De voorzitters Abraham Asscher en David Cohen moesten op last van de Duitsers de persoonlijke verantwoordelijkheid voor het hoofdredacteurschap op zich nemen. In deze zogenoemde ‘nieuwe editie’ van Het Joodsche Weekblad verschenen de mededelingen en voorschriften van de nazi’s. Abonnees konden verder lezen over Joodse sociale, culturele, educatieve en religieuze zaken of advertenties bekijken die alleen op hen betrekking hadden.
Door de strengere Duitse controle en censuur werd de inhoud van het blad steeds meer in een naar Duitse snit gesneden keurslijf geperst. Stijl en inhoud van de vooroorlogse Joodse journalistiek werden door de nazi’s misbruikt om op slinkse wijze hun politieke plannen – van isolatie en concentratie tot deportatie – te verhullen. Waar de redacteuren wellicht dachten dat zij een medium in handen hadden waarmee zij de belaagde Nederlandse Joden konden helpen, smeedden hun Duitse meesters de krant om tot een vitaal wapen in hun arsenaal om de Endlösung der Judenfrage te realiseren. In september 1943, toen de bezetter Amsterdam Judenrein verklaarde en hij Het Joodsche Weekblad en de Joodse Raad dus niet meer nodig had, werden beide meedogenloos afgeschaft.
David Kann (1951), zoon van uit Nederland en Duitsland gevluchte ouders, groeide op in Londen, waar hij allereerst hun talen leerde te spreken. Zijn grootouders van beide kanten en de meeste naaste familieleden werden in Auschwitz-Birkenau, Sobibor en Theresienstadt vermoord. Zij die de oorlog overleefden kwamen terug uit de kampen of de onderduik.
Na een succesvolle carrière als architect in het Verenigd Koninkrijk vond hij de tijd om zich te verdiepen in de achtergronden van zijn familiegeschiedenis. Hij behaalde aan het Royal Holloway, Universiteit van Londen, zijn master voor zijn onderzoek naar de relatie tussen architectonische en ruimtelijke ontwerpen en de Jodenvervolging in de Amsterdamse Rivierenbuurt, waar zijn moeder en grootmoeder hadden gewoond.
Daarna ontwikkelde hij een bredere interesse in de Jodenvervolging en de geschiedenis van Het Joodsche Weekblad en de nauwe banden die het had met de Joodse Raad. Hij kreeg voor zijn onderzoek de Sir Ian Kershaw Prize for PhD Research en promoveerde in 2023 aan de Universiteit van Sheffield.