Jan Wolkers was een bezeten voetballiefhebber. Als jongetje mocht hij van zijn streng gereformeerde vader niet voetballen op straat. Maar hij deed het toch – en liep het vuur uit zijn sloffen achter een kaalgetrapt balletje aan. Stiekem sloop hij binnen bij de wedstrijden van a.s.c. in zijn geboortedorp Oegstgeest. Wolkers keek naar voetbal op televisie als naar een schilderij van Mondriaan, maar wond zich vooral vreselijk op: ‘Dáárheen moet de bal, godverdomme, en dan gaat-ie ook daarheen!’
De gouden generatie voetballers uit de jaren zeventig vereerde hij als Griekse goden. Piet Keizer, de linksbuiten van Ajax met de virtuoze schaar, was zijn held. Wolkers zocht Sjaak Swart op in zijn sigarenzaak in Amsterdam-Oost en Willem van Hanegem en zijn volslanke vrouw Truus thuis in Hendrik Ido Ambacht. Met Johan Cruijff, net als hij de zoon van een arme winkelier, voelde hij zich ten diepste verbonden.