Dit boek biedt een fijnmazig inzicht in de stedelijke ruimte van een naoorlogse wijk als object van politiek beleid en als alledaagse leefwereld. In hoofdstuk 2 wordt naar aanleiding van populaire representaties van de naoorlogse buitenwijken een aanzet gegeven voor een middle-ground perspectief, waarbij een discursieve benadering (aandacht voor beelden, verhalen en symbolen) gecombineerd wordt met een politieke benadering die de sociaalruimtelijke praktijken van bewoners en professionals plaatst in de context van de micro-politieke strijd om ruimte. Aan een dergelijke interdisciplinaire zoektocht zitten uiteraard haken en ogen. Sociologische, antropologische, politiek-economische, architectonische en geografische wetenschappers vormen immers aparte onderzoekgemeenschappen, ieder met hun eigen aartsvaders, congressen, tijdschriften, instituties en onderzoekstradities. Het is echter, zo wil ik betogen, juist in het overschrijden van de grenzen tussen paradigma's en disciplines waar vruchtbare aanknopingspunten liggen om het vraagstuk van de geplande en alledaagse stad te doorgronden.
Hoofdstuk 3 analyseert verschuivingen in de discoursvorming en normatieve grondslagen die aan de herontwikkeling van Nieuwland ten grondslag liggen. Het proces van stedelijke vernieuwing wordt hierbij beschouwd als een vorm van culturele politiek: een set van discursieve en materiële praktijken waarbij beelden, verhalen en symbolen worden ingezet om de stedelijke ruimte van een wijk te herstructureren. Aan de hand van interviews met lokale professionals wordt getoond hoe in het beleidsveld van corporaties en lokale overheid een managerialist discours zijn intrede doet dat op gespannen voet staat met de collectivistische ideologie die de stedelijke politiek in Schiedam lange tijd domineerde. Het hoofdstuk toont hiermee hoe de herstructurering van Nieuwland is opgenomen in een ambivalent discours waarbij interpretaties van het verleden van de wijk ingezet worden om de vernieuwing van een gebied te sturen en legitimeren.
In hoofdstuk 4 wordt onderzocht hoe dergelijke discursieve formaties vorm krijgen in branding, een strategie die de laatste jaren in tal van Nederlandse stadswijken is ingezet. Het hoofdstuk betoogt dat de beelden en symbolen die in brandingprocessen worden ingezet verweven zijn met de politiek van stedelijke vernieuwing. Symbolische representaties zoals public brands, een onderbelicht aspect van place-makingstrategieën, worden in het hoofdstuk geanalyseerd als 'projectieve herinneringen', selectieve en normatieve representaties van het verleden van een wijk die ingezet worden om een lokale gemeenschap te identificeren en te committeren aan het vernieuwingsprogramma. In branding is een opmerkelijk proces te zien waarbij interpretaties van de geschiedenis van de wijk een specifiek begrip van het heden legitimeren en projecties van de toekomstige wijk voorschrijven. Het beeldmerk vormt wat de Franse filosoof Henri Lefebvre 'conceptuele ruimte' noemt, waarin ervaringen en observaties worden gecodeerd, in een script verwerkt en geprojecteerd in een ideaalbeeld over hoe de wijk er in de toekomst uit moet gaan zien.
In hoofdstuk 5 verschuift het perspectief van de 'harde' stad van planning en beleid naar de 'zachte' stad van de alledaagse ruimte. Aan de hand van de residentiële geschiedenissen van bewoners wordt getoond hoe veranderingen in de leefomgeving mensen dwingen om hun persoonlijke en sociale relatie met een plek te herzien. De verhalen van bewoners zijn relationele voorstellingen waarmee zij verbindingen leggen tussen heden en verleden en tussen zichzelf en de omgeving waarin zij wonen. Mensen maken een wijk tot thuis in praktijken van gebruik en betekenisgeving waarbij zij grenzen optrekken tussen henzelf en de buitenwereld, en tussen wat als dichtbij en veraf wordt gezien. Noties van binding en thuis zijn, die in het hoofdstuk onderzocht worden, hangen samen met het streven van mensen om een mate van continuïteit tussen heden en verleden te verkrijgen, maar hebben ook betrekking op transities in persoonlijke levenssferen en de vorming van sociale identiteiten. De alledaagse ruimte van de wijk wordt in dit hoofdstuk verkend aan de hand van 'narratieve kaarten', waarbij bewoners gevraagd werd een kaart van hun dagelijkse leefomgeving te tekenen. Deze methode is geïnspireerd door het concept van mental mapping, dat sinds de jaren zestig is toegepast in de geografie en omgevingspsychologie om mentale aspecten van ruimte in kaart te brengen, maar wijkt er op een belangrijk punt ook vanaf. In de getekende kaarten verhalen bewoners in grafische vorm over hoe persoonlijke en collectieve identiteiten zijn verbonden zijn met micro-lokale verbanden in de wijk. De in het hoofdstuk behandelde kaarten laten, in al hun kronkelingen en vervormingen, zien hoe mensen de stedelijke ruimte verbinden met gedeelde verhalen, ervaringen en betekenissen.
Het boek sluit af met een concluderend hoofdstuk waarin de geplande en alledaagse ruimte op elkaar betrokken worden en de implicaties van het onderzoek voor de kennisvorming over stedelijke ruimte, als politiek object van beleid en planning en als alledaagse leefwereld, geëxpliciteerd worden.