Deze biografie beschrijft de geschiedenis van twee onbekende Friese vrouwen uit de 19de eeuw. Ze kwamen uit dezelfde familie en wisten van elkaars bestaan, maar toch verliepen hun levens totaal verschillend. Het ene nichtje kwam terecht in de sloppen en stegen van Utrecht, het andere werd een gerespecteerde doktersvrouw in Leiden.
Jelske Vlaskamp, zuster van de beroemde Friese tuinarchitect Gerrit Vlaskamp, was het zwarte schaap van de familie. Ze werd naaister, raakte ongehuwd zwanger en kwam vanwege een klein vergrijp zes maanden in de gevangenis terecht. Verbannen door haar familie naar Utrecht wachtte haar daar een bijzonder hard leven en verloor ze zeven van haar acht kinderen.
Janke Diderika Vlaskamp was de dochter van Gerrit Arents Vlaskamp, chirurgijn te Wirdum (Fr.). Zij trouwde met haar neef, de marinearts Doeke Hellema. Haar leven stond grotendeels in het teken van de zorg voor haar gezin. Ook vond ze veel genoegen in het dagelijks spelen van een spelletje domino met haar echtgenoot.
De verhalen in deze biografie zijn geschreven door vier vrouwen. Margreet Nauta is een directe afstammeling van Janke Diderika en kon putten uit dagboeken en familiealbums. Het poëziealbum van Janke Diderika wordt beschreven door Martha Kist, collectievormer van Tresoar, de ‘schatkamer’ van Fryslân. Titia van Wulfften Palthe stamt af van Jantje, een zuster van Janke Diderika. Zij vertelt de geschiedenis van de portretten van de ouders van de twee zussen. En het verhaal van Jelske is opgetekend door Aly van der Mark. De overgrootmoeder van haar man, Ids Westra, was een zuster van Jelske.