"Toen ik op een late middag (het werd al donker) in een boekhandel aan de Keizersgracht aan het rondsnuffelen was, verscheen daar plotseling in de deuropening een figuur die mij meteen fascineerde. (...) Hij droeg een donkere wintermantel, een baskische baret op zijn lange haardos en een wandelstok met een zilveren knop, die ik voor een doodshoofd aanzag. Maar bovenal trof mij zijn gezicht (...): een adelaarsneus, een gewelfd voorhoofd, een krachtige, maar harmonisch oplopende kinlijn, en gloedvolle ogen, die tegelijk scherp keken en een ongewone, vrije wijsheid uitstraalden. (...) Er was op dat moment niemand anders in die ruime winkel. Wat er toen gebeurde, herinner ik mij alleen nog vaag: de vreemdeling kwam naast mij staan en keek, zonder een woord te zeggen, met mij in hetzelfde boek dat voor mij lag. Zijn vinger wees op iets dat daar stond. Toen verdween hij, loste op in het niets leek het, want ik zag of sprak hem niet meer. Maar thuisgekomen zei ik tegen mijn moeder: 'Vandaag heb ik een mens gezien'. Zij begreep dat niet: er zijn toch zoveel mensen?! Was mij een visioen of een werkelijkheid overkomen?"
Zo beschrijft dichter en archeoloog Corrado Hoorweg (1925) zijn eerste ontmoeting met de Duitse dichter en humanist Wolfgang Frommel (1902-1986) in de winter van 1943-44 in dit boek dat een dubbelportret bevat: de geschiedenis van het samengaan van een oudere en een jongere man, zogezegd van een vader en een zoon. Hun vriendschap ontwikkelde zich vooral in het kader van een vriendenkring, Castrum Perigrini, die was geïnspireerd op de ideeën van de Duitse dichter Stefan George.
De titel van het boek wijst niet alleen naar een bepaalde voorkeur van Frommel, maar ook naar de intentie van de ideeën die Frommel ontwikkelde en op zijn vriendenkring trachtte over te dragen. De humanistische opvatting van het leven, zoals Wolfgang Frommel die zag en propageerde, maakte dat zijn vrienden in Nederland zich niet alleen
Nederlanders maar ook Europeanen gingen voelen