Melanie Klein geeft met een minimum aan vakjargon een breed overzicht van haar theorie. Klein gaat ervan uit dat een baby een aangeboren onbewust besef van zijn moeders bestaan heeft. De baby verwacht niet alleen voedsel van haar, hij verlangt ook naar haar liefde en begrip. Dit gaat gepaard met frustratie, ongemak en pijn. Gulzigheid en nijd zijn in deze periode grote stoorzenders. Psychische mechanismen als projectie, introjectie, onbewuste fantasie, achtervolgingsangst en splitsen treden in werking, de 'paranoïd-schizoïde positie'. Het vermogen van het kind om goedheid en liefde te ervaren zal echter als tegenwicht dienen tegen deze destructieve gevoelens die gaandeweg plaatsmaken voor psychische integratie, dankbaarheid en empathie, de 'depressieve positie'. Zo wordt duidelijk dat onze eerste kinderlijke fantasieën en emoties uitgroeien tot fijnmazige psychische structuren die ons nu de wereld doen zien en ervaren.
Melanie Klein (1882-1960) was een Oostenrijks-Britse psychoanalytica die baanbrekend psychotherapeutisch werk met kinderen verrichtte. Zij is sterk beïnvloed door het werk van Sigmund Freud en is een van de grondleggers van de objectrelatie-theorie. Deze publicatie, een voordracht die Klein hield in 1959, maakt deel uit van haar standaardwerk 'Envy and Gratitude and Other Works'. De tekst wordt ingeleid en is van een biografische schets voorzien door psychotherapeut en psychoanalytica Leontine Brameijer.