Dit is het laatste deel van het Talmoedtraktaat Berachot, Zegenspreuken. Hoofdstuk 8 gaat over havdala (het afscheid van de Sjabbat) en de zegenspreuken die daarbij gezegd moeten worden. Ook behandelt dit hoofdstuk de diverse graden van toema, rituele onreinheid.
Hoofdstuk 9 handelt over de zegenspreuken die gezegd moeten worden bij de diverse natuurverschijnselen - zoals vallende sterren, kometen, het horen van onweer en het zien van de bliksem - en bij het vernemen van goede en slechte tijdingen. De interpretatie van dromen komt ook aan bod; de Talmoed vertelt talloze anekdotes hierover.
De Babylonische Talmoed is na de Hebreeuwse Bijbel (Tenach) het belangrijkste boek binnen het jodendom. Het hart van de Talmoed is de Misjna-tekst, de zogenoemde mondelinge Tora, die volgens de traditie door God zelf aan Mozes is onderwezen en die in de Talmoed wordt besproken en becommentarieerd. De Talmoed vormt zo de uitleg van de schriftelijke Tora en bevat discussies, voorschriften, anekdotes, legenden en interpretaties van tradities.
De definitieve tekst van de Babylonische Talmoed werd rond het jaar 500 afgesloten. Het is door de studie van deze tekst dat de joodse geest en het joodse leven werd en wordt gevormd.