Dit deel bevat hoofdstuk 6 en 7 (van in totaal 9 hoofdstukken) van het Talmoedtraktaat Berachot, Zegenspreuken. Hoofdstuk 6 behandelt met name de zegenspreuken die gezegd worden over de diverse bestanddelen van het voedsel.
Hoofdstuk 7 handelt over het gezamenlijk zeggen van de zegenspreuken voor en na de broodmaaltijd wanneer men met minimaal drie kerkelijk meerderjarige mannen eet dan wel met een quorum van tien mannen of meer. De Talmoed geeft aan welke voorschriften hierbij gelden voor zowel mannen, vrouwen, knechten als minderjarigen. Tevens wordt duidelijk welke zegenspreuken door de Tora zijn voorgeschreven en welke door de rabbijnen.
De Babylonische Talmoed is na de Hebreeuwse Bijbel (Tenach) het belangrijkste boek binnen het jodendom. Het hart van de Talmoed is de Misjna-tekst, de zogenoemde mondelinge Tora, die volgens de traditie door God zelf aan Mozes is onderwezen en die in de Talmoed wordt besproken en becommentarieerd. De Talmoed vormt zo de uitleg van de schriftelijke Tora en bevat discussies, voorschriften, anekdotes, legenden en interpretaties van tradities.
De definitieve tekst van de Babylonische Talmoed werd rond het jaar 500 afgesloten. Het is door de studie van deze tekst dat de joodse geest en het joodse leven werd en wordt gevormd.