In ‘Nu ik dit alles niet meer hoef te geloven’ schetst de auteur hoe zijn geloof zich ontwikkeld heeft gedurende zijn werkzaam leven als pastor en geestelijk verzorger. Nu hij niet langer in dienstbaarheid hoeft aan te sluiten bij de geloofsbeleving van de mensen met en voor wie hij werkte, kan hij vrijuit onderzoeken waar hij inmiddels zelf staat in zijn geloof en in zijn levensvisie. De bemoedigende uitkomst van het onderzoek is dat er veel waardevols behouden blijft en veel nieuwe spirituele rijkdom te vinden valt voor wie het aandurft een goed deel van de vertrouwde traditie los te laten. In die zin is het boek verrassend voor kerkbetrokken mensen, verrijkend voor mensen die niet of niet meer actief kerkelijk meedoen maar welwillend staan ten opzichte van religieuze zingeving, en boeiend voor de velen voor wie het geloof een dichtgeslagen boek leek. In een tijd van zingevingscrisis reikt de auteur een religieus perspectief aan dat van waarde zal zijn voor wie aan het leven een zinvolle invulling wil geven.