In de derde dichtbundel van Ed Schriel (1953) kruisen werkelijkheid en onwerkelijkheid regelmatig de degens. Als plastic flessen die in een container vallen met het geluid van brekend glas. Als een kind dat achterom kijkt terwijl het de snelweg oversteekt en zegt: maak je geen zorgen. Als een dorp dat begraven ligt in uitstervende herinneringen. Als golven die wit gekleed het strand opkruipen om de vogels te voeren. Poëzie die sterk tot de verbeelding spreekt maar altijd ruimte laat voor een eigen interpretatie.