Volgens de klassiek reformatorische leer kan de mens in de intermenselijke relaties zich aan natuurlijke wetten houden, die bepalen dat hij de ander geen kwaad mag doen, eerlijk moet delen en de onderlinge vrede moet bewaren. Doet hij dit niet, dan is hij verantwoordelijk en schuldig. In de relatie tot God geldt daarentegen dat hij zonder Gods genade niet in staat is tot enig goed, maar geneigd is tot alle kwaad. Meijering bepleit in dit verband om juist ook als christenen deze natuurlijke wetten, waaraan de mens zich kan houden, positief te waarderen en op grond daarvan met niet in christelijke zin gelovige mensen samen te werken om het leven leefbaar te maken. In de kerkelijke prediking behoort echter de relatie tot
God centraal te staan met de uitwerking die Gods in Jezus Christus verschenen genade op het dagelijkse leven heeft en moet hebben. Wil de kerk relevant blijven, dan moet het bijzondere van de christelijke boodschap tot uitdrukking worden gebracht.