4 augustus 1914. Het Duitse leger valt België binnen. De Belgische soldaten bieden dapper weerstand maar trekken zich vrij vlug terug in de sterk uitgebouwde vestingstad Antwerpen. Wanneer de stad valt, vluchten Belgische militairen naar Nederland. 33.000 onder hen worden geïnterneerd voor de rest van de oorlog.
Nederland is niet voorbereid om deze militairen op te vangen en moet improviseren. De Belgische krijgsgevangenen worden ondergebracht in vier kampen. De levensomstandigheden zijn er allesbehalve rooskleurig, wat leidt tot spanningen, en soms gewapende tussenkomsten.
Na verloop van tijd nemen de Nederlandse overheid, Belgische hulpcomités en later ook de Belgische regering initiatieven om het lot van de geïnterneerden te verbeteren. Naar het einde van de oorlog nemen de spanningen toe. Door de voedselschaarste is de Nederlandse overheid niet gewillig om de nodige voedselrantsoenen te verstrekken. De omwonenden staan steeds kritischer tegenover de kampbewoners. Voor de Belgische regering zijn de politieke activiteiten van de socialisten en de Vlaamse beweging in de kampen, die de Nederlandse regering had toegelaten, een doorn in het oog. Beide overheden sparen elkaar niet, met de geïnterneerden als slachtoffer: zij blijken ongewilde gasten te zijn en komen gehavend uit de oorlog.