‘Je bent nog verrassend rustig.’ De spoedarts knijpt even in mijn schouder als troost. ‘Weet je, gelukkig heb je een donkere broek aan. Toch één lichtpuntje vandaag.’ Lichtpuntje. Ze bedoelt het zo goed, ze zegt het zo lief, zo zacht. Ik wil tegen haar brullen dat het geen lichtpuntje is, dat ik niet eens een zwarte broek aan had vandaag maar die speciaal omwille van de zee van bloed heb aangedaan. Dat alles vanmorgen nog in orde was toen ik mijn lichtblauwe jeans uit mijn kleerkast trok. Toen mijn baby’tje leefde en het bloedverlies miniem en onschuldig was. Iets in mij breekt. Ik voel het opkomen, weer een golf, alsof mijn hart er langs al mijn ledematen tegelijk wordt uitgetrokken. Verdriet, angst, woede. Het zijn namen voor emoties die bijlange na niet omschrijven hoe het echt voelt om ze te voelen. Ik wil gillen, schreeuwen, gooien met dingen. In plaats daarvan duw ik het weg, samen met de tranen die in mijn hoofd bonken en ongeduldig zitten te wachten tot ze eruit mogen komen. Het licht is uit, mijn binnenkant even donker als mijn zwarte, doorweekte broek. Even leeg en doods als mijn buik weer is. Het was zo mooi, het had zo mooi kunnen zijn.