De meeste Zuid-Limburgers hebben, in vroegere jaren, in kleine, gesloten boerengemeenschappen geleefd. Hun hoeves, boerderijen en vakwerkhuisjes lagen verspreid in het zicht van de kerk. Menigeen werd er gedoopt, getrouwd en begraven voor hetzelfde altaar. Vaak stond er aan de rand van het dorp een kasteel of een herenboerderij. De keuterboeren bewerkten hun eigen lapje grond, pachten een paar hectaren van de grootgrondbezitter of werkten als dagloner op het land van de edelman. Bijna elk dorp had zijn herberg. Soms stond er een molen, een brouwerij, een schooltje en wat ambachtslieden, zoals een smid en een timmerman. Langs de wegen stonden kapelletjes, Mariabeelden en kruisbeelden en wie er langs liep sloeg een kruisje.
De schrijver bespreekt de landbouw in Spaubeek in de Franse tijd. De teelten, de voeding, het landgebruik, de verkavelingspatronen en ontginingsassen. Uiteindelijk worden de verschillende boerenhoeven in Spaubeek besproken, als markante eilanden in een moderne tijd.