De rijzige appartementsblokken van de provinciestad, jaren negentig. Bintje groeit op in een verscheurd gezin. Haar Congolese vader is een fanatiek religieuze man, een aan lagerwal geraakte schrijver die geen werk vindt en overdag aan zijn memoires werkt. Hoe gedesillusioneerder hij raakt, hoe meer hij naar de fles grijpt en hoe agressiever hij thuis wordt. Desondanks adoreert Bintje haar vader en probeert ze hem op het juiste pad te houden. Als het echter duidelijk wordt dat hij niet te redden valt, verbreekt ze alle contact.Dertig jaar later is Bintje in hetzelfde bedje ziek. Gescheiden en vervreemd van haar zoon, woont ze nog altijd in de intussen verloederde blokken en worstelt ze met haar eigen verslavingen. Haar job als leerkracht biedt enige houvast, tot ze ook op school de controle verliest en wordt gedwongen haar jeugdtrauma’s onder ogen te zien.