Toen de fiets eind 19de eeuw zijn doorbraak kende, werden er overal in Vlaanderen veloclubs opgericht. Men fietste op zondag van dorp naar dorp. Er gebeurden ongelukken en er werden nieuwe wetten uitgevaardigd. Zo moesten fietsers en automobilisten om het veilig te houden trompen – toeteren – aan de hoek van de straat. De veloclubs vonden er niets beter op dan een klaroenblazer voorop te laten rijden. Al snel werden dat er meerdere. Zo’n zestig veloclubs hadden een eigen trompetterkorps. Ze hielden hun samenkomsten in herbergen. Vaak was ook de brouwer die het bier leverde lid van de club. Ze speelden een belangrijke rol in het sociale leven en ijverden voor betere wegen, de aanleg van fietspaden en de vermindering en uiteindelijke afschaffing van de velotaks.