Sodomie, afgeleid van de Bijbelse stad Sodom, was een breed paraplubegrip in de late middeleeuwen. De term werd vooral gebruikt om seks tussen mannen te beschrijven maar ook om die tussen vrouwen, seksuele daden niet gericht op voortplanting, of seksueel misbruik van kinderen of dieren te benoemen. Sodomie, de onuitspreekbare zonde, was vroeger zo verwerpelijk dat het woord in de mond nemen al een misdaad leek. Het was namelijk niet alleen een tegennatuurlijke zonde maar ook een vreselijk misdrijf waar wrede straffen op stonden. Als de misdaad onuitspreekbaar was, bleven de bronnen zwijgen. Maar dankzij een jarenlange zoektocht in verschillende archieven vond Jonas Roelens onverwacht veel informatie over deze onnoembare zonde. Juridische, literaire, religieuze en artistieke bronnen geven houvast om het vervolgingspatroon in kaart te brengen, maar laten ook toe om na te gaan hoe men bevolkingsbreed over dit ‘vergrijp’ dacht, of er sprake was van klassenjustitie en waarom in deze periode nergens in West-Europa meer sodomieten werden vervolgd dan in de Zuidelijke Nederlanden.