1231. Paus Gregorius IX installeert de inquisitie en rekruteert dominicanen als inquisiteurs. Aanvankelijk richten ze hun pijlen op katharen en waldenzen en daarna op bekeerde joden, melaatsen, spirituele franciscanen, begijnen en tempeliers. Ook vrouwen, aangeklaagd voor hekserij, en mannen, beschuldigd van alchemie en tovenarij, komen in het vizier. Duizenden sterven op de brandstapel. Met onze geseculariseerde, westerse blik kijken we naar die bevreemdende gedachtewereld van de inquisiteur. De middeleeuwse logica kunnen we moeilijk bevatten. Bernadette Demeulenaere doet niettemin een poging tot inkijk. Behendig beweegt ze zich tussen de geschriften van onder meer bisschop Jacques Fournier, die de bekeerde jood Baruch probeert te overtuigen van Jezus’ menselijke én goddelijke natuur; het Testament van Franciscus van Assisi, dat de verre aanleiding zou zijn tot de beweging van de spirituele franciscanen; de mystieke en soms erotisch getinte geschriften van Marguerite Porete en Hadewijch; het Perkament van Chinon, waarin de grootmeester van de tempeliers getuigt over zijn Orde; de Divina Commedia van Dante Alighieri, waarin ketters jammeren en weeklagen vanuit gloeiendhete graftomben; en natuurlijk De Grootinquisiteur van Fjodor Dostojevski, die uitlegt waarom hij niet van Jezus houdt.