Midden negentiende eeuw streek een groep idealistische protestantse zendings-
echtparen neer in Nieuw-Guinea. Hier probeerden zij de lokale Papoeavolkeren te
beschaven en te bekeren. Papoeakinderen die zij uit (lokale) slavernij kochten,
werden heropgevoed in hun huizen met gordijntjes, bijbelplaten en orgeltje.
Geertje Mak vertrekt vanuit de vragen die deze kinderen oproepen. Vandaaruit
belicht zij de vele facetten van dit koloniale heropvoedingsproject – van
naaikransjes tot hekserij, schedelmeting tot collectebus, handel in paradijsvogels
tot huwelijkspolitiek. Waar mogelijk krabt Mak de vrome laklaag van de
zendingsbronnen af om de stemmen en perspectieven van Papoea’s te ontwaren.
Eén ding staat vast: Papoea’s lieten zich niet zomaar huishouden.