Al vanaf de tijd dat gevist werd op haring en walvis trokken Nederlanders en
Vlamingen met behulp van goede zeekaarten steeds verder de wereldzeeën op.
Op hun reizen kwamen de zeevaarders in aanraking met grote en gevaarlijke
land- en zeedieren zoals haaien, orka’s, walrussen, zeekoeien, narwallen, ijsberen,
maar ook leeuwen, tijgers, olifanten, neushoorns, nijlpaarden, giraffen en
komodovaranen. Al deze exoten vonden hun weg naar de Lage Landen. Daar
werden ze geshowd in menagerieën, circussen en later dierentuinen. Nederland
speelde een voortrekkersrol, vooral omdat de dieren veel geld opleverden. Pas
veel later, toen het toerisme goed op gang kwam, gingen we de dieren massaal
‘in het wild’ van dichtbij bekijken, zodat er echt oog-in-oog-contact ontstond.
Aan de hand van talloze ooggetuigenverslagen, schilderijen en ander uniek
beeldmateriaal uit archieven en privébezit worden memorabele zoölogische
ontmoetingen beschreven met Nederlanders en Vlamingen in de hoofdrol.