Aerjen Jansz. Ruijs (1750-1818) uit de Zijpe in de kop van Noord-Holland voer als matroos in 1783 en 1784 mee op walvisvaarten naar Groenland en Spitsbergen. Zijn ervaringen heeft hij vastgelegd in een tweetal journalen, die opvallen door de zeer persoonlijke, bloemrijke en beeldende taal. Scheepsjournalen zijn er vele, maar zelden zijn ze zo kleurrijk geschreven. Ook bijzonder is dat de schrijver een eenvoudige matroos was. De journalen voeren de lezer mee in een Arctische wereld waar het ‘knoffeligh kout’ is en de wind langs je lichaam waait ‘alsof je geen kleere aan hebt’. In het boek zijn de teksten van beide journalen opgenomen. De bezorging ervan was in handen van een Alkmaarse transcriptiegroep, bestaande uit Gery Baars-Visser, Hans Besseling, Netty Bleichrodt-Vegter, Harry de Raad en Piet Schilte. De journaalteksten worden voorafgegaan door een uitgebreide historische inleiding waaraan is meegewerkt door emeritus hoogleraar maritieme geschiedenis Jaap R. Bruijn en historica Ineke Vonk-Uitgeest. De uitgave gaat vergezeld van vele zeldzame en fraaie illustraties. Het geheel vormt een welkome aanvulling op de kennis van de Noord-Hollandse walvisvaart in de achttiende eeuw. Daarnaast bieden de journalen een unieke leeservaring.