In dit boek willen we ‘een onschuldige kinderziekte’ nader beschouwen. Niet alleen omdat we niet zo zeker zijn van het onschuldige karakter van een aandoening als mazelen. Maar ook omdat zo’n beschouwing ons de weg opent naar een wonderlijke wereld die zich recht onder onze ogen afspeelt en waar we met het blote oog toch geen enkele blik van kunnen opvangen. Hoe ziet het mechanisme er uit waarvan de veroorzakers van mazelen en van vele andere ziekten zich bedienen? Hoe verzet het lichaam zich tegen de brute aanvallen op integriteit en functioneren? En ook: hoe verzet het intellect zich hiertegen? Hoe heeft de menselijke inventiviteit middelen gevonden die het lichaam een beslissende voorsprong kunnen geven op de soms desastreuze invloed van microscopische indringers van buitenaf? Een bemoedigend en positief beeld.
Maar hoe en waarom zijn we dan terechtgekomen in een kluwen van wantrouwen, waanzin en winzucht als het gaat om het voorkomen van ziekten en om de genezing ervan? Waarom laten we toe dat obscurantisme, arrogantie, manipulatie en praktijken, die soms regelrecht in strijd zijn met het wetboek van strafrecht, de discussie rond de gezondheidszorg vertroebelen en zelfs kunnen beheersen? En is het niet opmerkelijk dat het heel vaak mazelen zijn die een kern- en uitgangspunt van deze discussie vormen? Tot wat een vragen een ‘onschuldige kinderziekte’ uiteindelijk al niet kan leiden.