Las lang in oude dagboeken uit de Klaus Heuser-periode, toen een gelukkige minnaar. Het mooiste en ontroerendste afscheid in München, toen ik voor het eerst “de sprong in het droomachtige” deed en zijn slaap tegen de mijne legde. Nu ja – geleefd en liefgehad. Donkere ogen, de tranen voor mij vergoten, geliefde lippen die ik kuste – het was er, ook ik heb het gehad, ik zal het mezelf kunnen zeggen als ik sterf.
Op 20 februari 1942 memoreerde Thomas Mann in zijn dagboek de korte passie die bij hem in augustus 1927 opvlamde voor Klaus Heuser, een jongen van zeventien. Pas toen in 1975 zijn dagboeken werden gepubliceerd kwam aan het licht dat hij een geheim met zich meedroeg: een nooit tot wasdom gekomen homoseksueel verlangen erkende hij op latere leeftijd als een tragedie in zijn leven. Het roept de vraag op hoe hij zich verhield tot de vrouwen die hij toeliet in zijn privédomein.
Zijn huwelijk van ruim vijftig jaar met Katia Pringsheim werd gekenmerkt door liefdevolle kameraadschap. Zijn dochter Erika was een onmisbare steunpilaar. Zowel privé als zakelijk verbond hij zich met vrouwen van wie hij wist of voelde dat ze hem vrij konden laten in een eigen domein. Zijn gespletenheid voor wat betreft zijn voorkeuren reserveerde hij voor zijn schrijftafel. Voor de vrouwen in zijn directe omgeving bleef hij een ‘eeuwige Tristan’ – een man die begeerlijk kon zijn, maar met een onuitgesproken verbod op volledige overgave.