Menigeen associeert een boerderij met het platteland. In dit boek wordt het voormalig functioneren van de boerderijen en haar bewoners in en rondom de stad nader uiteengezet. Op de zoektocht naar de aanwezigheid van boerderijen in de steden is aandacht besteed aan de archeologische vondsten en het ontstaan van de stadsboerderijen. Van de bekendste boerderijonderzoekers, die zich het hoofd hebben gebogen over de typologie en ontwikkeling van de boerderijen, worden de onderscheiden boerderij- en staltypen besproken. Traditionele, veelal regio gebonden opvattingen over de boerderijbouw hebben bij de stadsboerderij een grote rol gespeeld en langdurig een grote invloed gehad op de vorm, constructie, maar ook bouwkunst en architectuur van de stadsboerderij.
In economisch en sociaal opzicht is het bestaansrecht van de stadsboer nader bekeken. Nagegaan wordt hoe de stadsboeren vanaf de middeleeuwen hun wegen wisten te vinden, alsmede de manier waarop gewerkt en geleefd werd. Naast rechten en plichten, die de stadsboer als burger van de stad had, waren zaken als het naoberschap sociaal van belang.
In de stad was soms nog een stadsweide aanwezig, maar veelal moest de boer zijn koeien buiten de stadswallen of stadsmuur laten grazen of daar zijn ossen laten vetweiden. Vooral in het midden en oosten van het land waren de stadsboeren verenigd in zogenaamde marken of malen, waarbij voor het weiden van het vee gebruik werd gemaakt van een gemeenschappelijke weide, de zogenaamde meent. Deze voor de stadsboer unieke situatie is van wezenlijk belang en heeft tot de uiteindelijk en definitieve invoer van de Markewet in 1886 het bestaansrecht van de stadsboer bepaald. In de natte gebieden werden de weilanden veelal gepacht, sporadisch waren de veraf gelegen weilanden in eigendom, en moest de stadsboer al varend, aangewezen op een schouw of praam, volgeladen met melkbussen, deze zien te bereiken.
De binnenlandse handel, als de invoer van ossen, gedurende ruim twee eeuwen uit Denemarken , de zogenaamde “Ossendrift”, zijn voor de vetweiderij tijden lang van primair belang geweest voor de stadsboer. De zelfgemaakte producten van de neringdoende stadsboer werden op de lokale markten verkocht.
In de Nieuwe Tijd ontstaan tal van nieuwe boerderij-typen, maar na de mechanisatie gaan de technologische ontwikkelingen in het boerenbedrijf zich dusdanig snel ontwikkelen, dat de stadsboer geen gelijke tred meer kan houden met een economisch verantwoorde agrarische bedrijfsvoering en de teloorgang zich in zet.
Van een zestiental steden wordt na een historische terugblik op de geschiedenis van de boerderij in de betreffende stad een bijzonder accent gelegd op de nog aanwezige voormalige, niet meer agrarisch functionerende stadsboerderijen.
Gerrit van der Zee (1949) is bouwkundige en houdt zich al decennia lang bezig met boerderijen en in het bijzonder met de stadsboerderijen. Hij adviseerde diverse boerderijstichtingen en was in dat verband lid van enige monumentencommissies.