Dit boek is geschreven allereerst door Jan Vester, gehuwd met Bets Vester-De Koning, en door hun kleinkinderen voor zover die nog in leven zijn, en door de nakomelingen van hen die reeds gestorven zijn.
Jan Vester was de stamhouder van het geslacht Vester-De Koning. Hij schreef in 1949, twee jaar vóór zijn dood, in grote trekken zijn levensverhaal, onder meer over zijn beroep als juwelier, over zijn vrouw en hun tien kinderen, en over zijn verzet in de tweede wereldoorlog, ten gevolge waarvan hij in twee concentratiekampen in Nederland, Amersfoort en Vught geïnterneerd is geweest.
De huidige nazaten in de derde graad hebben besloten hun herinneringen aan hun grootouders en aan hun eigen ouders, ooms en tantes, die allen gestorven zijn, te vast te leggen, en ook summier hun eigen levensverhaal weer te geven.
Doel was, behalve het verfrissen van hun geheugen betreffende de twee vorige generaties, hierdoor als familieleden elkaar opnieuw te ontmoeten en bij te praten. De verhalen geven ook een aardig beeld van het leven in Nederland van de laatste wereldoorlog tot heden.