Mareth woont in een mooie oude fabriek uit een voorbije eeuw. Het markante gebouw met zijn robuuste uitstraling past Mareth als een jas. Ze geniet ervan om in de grote productiehal te werken aan haar schilderijen. Ze is er gelukkig.
Oorspronkelijk is haar lotsbestemming een heel andere. Haar ouders die als Jehova’s getuigen leven voor de gemeente en de verkondiging van het geloof, dwingen Mareth om mee te gaan in hun geloof. Ze moet de vergaderingen in de koninkrijkszaal bijwonen en hen vergezellen om huis aan huis te evangeliseren.
Het lukt Mareth zich aan de greep van haar ouders te ontworstelen. Ze verlaat het huis en is daarmee ook van het getreiter van haar broer af, die haar jarenlang het leven zuur gemaakt heeft. Een goede vriend stelt de leegstaande fabriek tot haar beschikking. Het wordt voor Mareth de hemel op aarde, het sprookje is compleet.
Maar op een dag gaat de bel…