In de zomer van 1955 komen ze elkaar tegen op Schiermonnikoog:
De Nederlander Peter Hovinga, beginnend predikant, zoon van in de oorlog foute ouders, en de tien jaar oudere Duitser Wolfgang Festinger, leraar Duits, geschiedenis en aardrijkskunde in Duits-land, een overtuigde anti-nazi. Ze raken met elkaar in gesprek over de gevoelens die Nederlanders ten opzichte van Duitsers hebben.
Ze zetten hun contact vijftig jaar lang voort, waarbij ze hun gedachten over de gebeurtenissen in beide landen tegenover elkaar
uitspreken. Die gesprekken helpen Hovinga met zijn problemen te leven die achteraf welbeschouwd allemaal toch niet zo dramatisch waren. Na het overlijden van Festinger blijft Hovinga de behoefte houden om over de persoonlijke rol in kerkelijke ontwikkelingen van gedachten te wisselen. In zijn vroegere vriend Jelle Douwsma vindt hij een gesprekspartner die opbouwende kritiek levert.