Tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog was aan Nederlandse zijde een belangrijke rol weggelegd voor Vrouwe Justitia. Militairen dienen zich binnen en buiten gevechtsacties aan de wet en tal van regels en voorschriften te houden. Doen zij dat niet, dan kan daar zowel krijgstuchtelijk als strafrechtelijk tegen worden opgetreden. Maar gebeurde dat destijds ook? Nederlandse krijgsraden berechtten niet alleen Nederlandse militairen, maar ook Indonesiërs die zich tegen het koloniale gezag keerden. Hoe onafhankelijk en objectief was die rechtspraak? In hoeverre zette Nederland het recht in als ‘wapen’ in de strijd?
Centraal in dit boek staat het optreden van het Nederlands militair-juridisch apparaat in Indonesië tegen (vermeende) gevallen van extreem geweld, gepleegd door eigen militairen. Wat voor soort zaken kwam er voor de krijgsraden, welke juist niet, en waarom? Hoe werd er vervolgens geoordeeld en welke maatstaven werden daarbij gehanteerd bij Nederlanders en Indonesiërs? En welke uitwerking had het al dan niet bestraffen van militairen en strijders op hun bereidheid om extreem geweld toe te passen? Op basis van krijgsraadvonnissen, rapportages, beleidsstukken en memoires geeft 'De klewang van Vrouwe Justitia' een antwoord op deze dwingende vragen.