De tragedie staat schijnbaar diametraal tegenover moraal en recht. Waar de tragedie de grillige breuklijnen en troebele wateren van denken en doen confronteert, bewegen recht en moraal in andere richting, naar heldere orde, herstel en behoud. Toch moeten beide in samenhang worden bezien, zoals in dit boek wordt bepleit.
Wij (post)moderne mensen zijn in belangrijk opzicht zoals de mens ten tijde van de Griekse tragediedichters. Onbedorven door latere filosofische overtuiging de werkelijkheid geheel begrijpelijk te kunnen maken, ondervonden zij nog de eindigheid en tragiek van het bestaan. Dit tragisch besef is na hen tot aan onze moderne tijd verdoofd en onderdrukt geweest.
De presocratische mens stelt ons voor indringende vragen met betrekking tot de gerechtigheid die in moraal en recht gezocht wordt. Kan het morele en juridische oordeel gezien worden als een esthetisch of tragisch oordeel? Hoe verhoudt de democratie zich tot de tragische bestaansdimensie en wat betekent dit voor de ziel en het geweten van de democratische mens? Binnen de sterk door rationalisme en positivisme beheerste wetenschap der rechtsgeleerdheid zijn deze indringende vragen nog nauwelijks aan de orde gekomen.
Uitgangspunt voor deze verkenningen is Friedrich Nietzsche: zijn filosofie van de geboorte en het verval van de tragedie en zijn hoop op een wederopleving van het tragische denken. Mét Nietzsche en tegen hem in, worden aanzetten tot een dergelijke renaissance gezocht in de sfeer van het religieuze denken: in het werk van (onder anderen) Pascal, Kierkegaard, Dostojewski, Unamuno, Berdyaev, Shestov, Marcel en Tillich. Hun werk inspireert tot de ontwikkeling van een ethiek en recht die openstaan voor de dynamiek van het leven en de menselijke existentie: voor een rechtsvinding als schepping van vorm, die beter kunst genoemd kan worden.