Nationale opgaven zoals het woningbouwbeleid, de energietransitie en klimaatadaptatie zijn vraagstukken die door regionale instanties concreet moeten worden gemaakt in samenhang met de vraagstukken van de regio zelf. De regio, het niveau tussen de gemeenten en de provincie, heeft meestal geen duidelijke bestuurlijke grens en geen formele plaats in het Nederlandse bestuur.
In dit proefschrift is gezocht naar de betekenis van de provincie als regionale gebiedsautoriteit in een situatie waarin diverse publieke en private partijen samenwerken en maatschappelijke organisaties hun stem laten horen. Het onderzoek is gericht op gebieden tussen grote steden waar een aanmerkelijke verstedelijking, ingebed in groen- en waterstructuren, was voorzien. Plannen en planprocessen zijn geanalyseerd en beoordeeld, net als het handelen van de provincie in drie regio’s: de regio Rotterdam-Zoetermeer-Gouda, het gebied tussen Arnhem en Nijmegen en de regio Eindhoven-Helmond.
Het proefschrift laat onder meer zien dat planologische sturing een zwakker instrument is dan financiële sturing. Na de decentralisatie van ruimtelijke ordening en landinrichting is de invloed van de rijksoverheid op regionale gebiedsontwikkeling groot gebleven. Voorts blijkt uit het onderzoek dat planconcepten in de praktijk flexibel zijn. Als de uitvoering aan de orde komt neemt het risico toe dat het planconcept uit elkaar valt. Het onderzoek toont aan dat de provincie haar rol als regionale gebiedsregisseur actiever zou kunnen invullen. De Omgevingswet zou dat mogelijk moeten maken.