In drie delen wordt in dit boek het bewijs in het strafrecht behandeld. Deel A beschrijft het bewijs in het algemeen, waaronder het bewijsstelsel, het bewijsminimum, de start van een onderzoek, de verdenking. Dit laatste voor zowel Sv, Ow als WWM.
Deel B betreft de bewijsgaring en bevat een uitwerking van onderzoeksbevoegdheden op locatie (zoals de doorzoeking), onderzoek van de persoon (zoals de fouillering), onderzoek op de persoon (zoals de observatie), onderzoek van de telecommunicatie (zoals het tappen), onderzoek door deskundigen (zoals de sectie), maar ook het vorderen van (telecom)gegevens, het beslag, de stand-in, het peilbaken en vele andere vormen van opsporing.
Deel C betreft de uitwerking van de vijf wettelijke bewijsmiddelen (eigen waarneming, de verdachte, de getuige, de deskundige en schriftelijk bescheiden).
Dit alles aan de hand van de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie, uitgewerkt in ruim1.800 voetnoten.