In de twee traktaten waarvan in dit boek een vertaling wordt geboden (Contra Gentes en De incarnatione Verbi) is de nog jonge Athanasius aan het woord, die gedurende een groot deel van zijn bewuste leven getuige is geweest van gewelddadigheden tegen de christenen, en die er nu zeker van is dat vervolgingen niet alleen definitief zijn opgehouden, maar die er ook van overtuigd is dat het nog maar een kwestie van tijd is totdat allen, op de onverbeterlijke kwaadwilligen en domoren na, zich tot het christelijke geloof zullen bekeren. Dit alles schrijft hij niet toe aan het voor de christenen gunstige beleid van keizer Constantijn, maar aan de macht van de opgestane Christus.
Athanasius volgt in deze geschriften bewust zijn Alexandrijnse leermeesters, waardoor de verhandelingen ook tot een weerspiegeling van vroegchristelijk geloven en denken worden. De naam van de kerkvader Athanasius, die na zijn benoeming tot bisschop van Alexandrië in 328 de grote voorvechter van het rechtzinnig christelijke geloof zal worden, zal aan deze traktaten vooral in de oosterse kerken een bijzonder gezag geven.