De schrijver van dit boek heeft een bewogen leven achter de rug. Hij groeide op in een warm intellectueel milieu, maar maakte, als Jood, al vroeg kennis met de meest bestiale trekken van de menselijke natuur.
Hij hield stand, studeerde na de oorlog in Leiden medicijnen en specialiseerde zich in de psychiatrie.
Al in Leiden stond hij op de barricaden. In het Leids studenten Corps keerde hij zich tegen de apolitieke, naar binnen gekeerde, geborneerde sfeer die daar heerste en richtte, als tegenwicht, het dispuut Menno ter Braak op. Het werd een voedingsbodem voor wat ter Braak genoemd had “het vent-zijn”.
Als hoogleraar psychiatrie aan vijf universiteiten in binnen- en buitenland, trad hij op als vernieuwer.
In een tijd dat zijn vak gedomineerd werd door (Freudiaanse) ideeën over het ontstaan en de behandeling van psychiatrische aandoeningen, zette hij zich in voor een psychiatrie gebaseerd op feiten, verkregen door empirisch wetenschappelijk onderzoek.
In een tijd dat onderzoek van de hersenen in de psychiatrie beschouwd werd als een doorlopende weg, begon hij met hersenonderzoek bij lijders aan depressie en richtte in Groningen een afdeling Biologische Psychiatrie op, de eerste van dien aard in binnen- en buitenland.
In een tijd dat religie / religiositeit /zingeving in de psychiatrie goeddeels buiten spel waren gezet, stelde hij dat spiritualiteit een essentiële dimensie is in het menselijk bestaan en dienovereenkomstig aandacht verdient te krijgen van de psychiater.
De schrijver stond zo regelmatig op de barricaden. Daar waait het nogal eens hard tot stormachtig. Dat verfriste de psychiatrie, wekte bij de schrijver soms heftige gemoedsbewegingen op, maar uiteindelijk voldoening.