Het christendom was aan het eind van de vierde eeuw de staatsgodsdienst van het Romeinse rijk geworden. De andere godsdiensten waren verboden, met alleen nog een gedoogstatus voor de joodse godsdienst. Het christendom bleef de heersende godsdienst rond de Middellandse Zee ook toen later de westelijke helft van het Romeinse rijk verbrokkelde, tot in de zevende eeuw volken met een andere godsdienst aan de kusten verschenen. De Perzen werden nog verslagen, de Arabieren niet.
'De lange zevende eeuw, of hoe christendom en islam de macht verdeelden' laat zien hoe het christelijke gemenebest rond de Middellandse Zee, ontstaan in de vierde eeuw, uiteenviel tussen 600 en 750. In 600 leek het christendom nog overal onbedreigd en voor altijd de staatsgodsdienst maar in 750 was de zee verdeeld tussen christendom en islam, bijna zoals die tegenwoordig is verdeeld. Staat en godsdienst bleven met elkaar vervlochten, maar naast de christelijke staten in het noorden was nu in het zuiden de islam de staatsgodsdienst. In het noordwesten van het oude Romeinse rijk begonnen de mensen hun deel van de wereld al voorzichtig ‘Europa’ te noemen.