Mars groeit op in Den Haag. Ze is nog geen 7 jaar als de oorlog uitbreekt.
In de jaren daarna wordt haar ooit zo zorgeloze wereld steeds kleiner. Ze
leert onzichtbaar te zijn, zichzelf weg te cijferen. Als vader Iwan machteloos
ziet, hoe zijn gezin in Barneveld wordt opgepakt en weggevoerd, is
moeder Renée voor Mars nog haar enige houvast.
In kamp Westerbork verandert haar moeder van een struise dame in een
fysiek wrak met een sterke geest. Samen proberen ze te overleven. Pas in
juni 1945 keren ze terug vanuit Theresienstadt in Nederland.
Iwan en zijn gezin behoorden tot de ‘Barnevelders’, een groep joden die
een onzekere bescherming genoot van de Duitsers, omdat ze op de lijst
van secretaris-generaal Frederiks stonden. Na de oorlog kregen zij de titel
‘bevoorrechte joden’. Iets waar Mars haar leven lang mee zou worstelen.
Ja, ze overleefde de oorlog, maar ze verloor haar jeugd, haar onschuld,
haar vroegste herinneringen en haar levenslust. En ook na de oorlog bleef
het een kwestie van overleven. Daarbij gaf ze ongewild haar oorlog aan
haar eigen kinderen door. Hoezo bevoorrecht?