In Nederland blijkt sprake te zijn van grote vrijheid van handelen en expressie maar tegelijk van een aanzienlijke vrijheid van anderen met hinder en onwelzijn tot gevolg. Paradoxaal genoeg beschikt bij een tekort aan bescherming tegen hinder en onwelzijn de burger over een veelheid van voorzieningen die, hoe positief ook in consumptieve zin, persoonlijke initiatieven doven en verantwoordelijkheid wegnemen. Daardoor komt het vorm geven aan het persoonlijk leven in de verdrukking en dagen de levensomstandigheden niet uit tot authentiek leven.
De rechtsstaat toont in de praktijk geen gelijk respect en aandacht voor het recht op bescherming en speelt onvoldoende de rol van scheidsrechter voor burgers. Verder blijkt dat de verzorgingsstaat niet aan een redelijke prestatieverplichting tegemoet komt bij een ondraaglijk lot dat burgers treft en ontbreekt het aan gelijkheid in zorg tonen op het niveau van het individu.
Er blijkt een moreel verantwoorde basis te bestaan voor ingrijpende veranderingen. De oplossingen zijn niet alleen van belang voor mensen in hun rol als burger, werknemer of consument, maar ook voor politieke gemeenschappen, zelfs op internationaal niveau.