Vertraging in de oplevering van een bouwproject leidt tot één van de meest voorkomende en lastigste discussies tussen aannemer en opdrachtgever. Een centraal thema in die discussies is de relatie tussen de vertragingsoorzaken en het kritieke pad van de planning. Welke vertragingsoorzaken hebben zich feitelijk voorgedaan, hoe raken deze aan het kritieke pad van de planning en in hoeverre hebben zij daadwerkelijk vertraging veroorzaakt op dat kritieke pad, en vervolgens geresulteerd in een latere oplevering? Deze vraag laat zich met name lastig beantwoorden indien sprake is van samenloop van vertragingsoorzaken. In het Verenigd Koninkrijk wordt al bijna 20 jaar gebruik gemaakt van het zogeheten Delay and Disruption Protocol van de Society of Construction Law (de Engelse Vereniging voor Bouwrecht). Kunnen wij daar in Nederland lessen uit trekken?
Een andere discussie, die ook raakvlakken heeft met vertraging, gaat over inefficiëntie in de bouw en de daarmee samenhangende schade. Wat is inefficiëntie precies? Hoe kan men dat meten, is dat überhaupt meetbaar? En als daarvan sprake is, hoe kan de schade door inefficiëntie dan worden berekend? Bestaan daar methoden voor en kunnen deze in Nederland worden toegepast? Zijn er ook alternatieve berekeningswijzen? En hoe gaat de bouw in ons land om met inefficiëntie? Is dat meetbaar of inzichtelijk te maken?
Dit VBR preadvies staat in het teken van samenlopende vertragingsoorzaken en inefficiëntie. Mr. J.W.A. Meesters (DLA Piper) en mr. A.F.J. Jacobs (Rozemond Advocaten) gaan in het preadvies de diepte in over deze thema’s met als doel de bouwpraktijk handvatten te geven hoe hiermee om te gaan.