n het preadvies richten de auteurs zich op enkele knelpunten die steeds terugkeren in de discussies omtrent de inhoud van een wettelijke regeling voor nadeelcompensatie gebaseerd op het égalitébeginsel. Deze discussies hangen volgens de auteurs samen met de volgende twee kernelementen: de reikwijdte en de rechtsgrondslag van nadeelcompensatie. Het terrein van het omgevingsrecht vormt de test case bij uitstek voor de afwegingen die de wetgever op beide punten moet maken.
In het preadvies besteden de auteurs eerst aandacht aan de discussie omtrent de reikwijdte van de nadeelcompensatieregelingen in het omgevingsrecht. Zij beantwoorden de vraag of schaduwschade voor vergoeding in aanmerking komt en of het huidige systeem van afzonderlijke schaderegelingen in wetten in formele zin, met een limitatieve lijst van schadeoorzaken, kan worden vervangen door een algemene nadeelcompensatieregeling met een ruime reikwijdte in de Algemene wet bestuursrecht.
Daarna wordt er in het kader van de rechtsgrondslag uitgebreid stilgestaan bij de toepassing van het normaal maatschappelijk risico op schade in de vorm van waardevermindering in het omgevingsrecht. Een vraag die zij in dat verband aan de orde stellen is of de wijze waarop het normaal maatschappelijk risico bij indirecte planschade wordt toegepast bijdraagt aan de wens van de wetgever om te komen tot een terughoudender toekenning van tegemoetkomingen in planschade. Ook gaan zij na in hoeverre de wijze waarop bestuursorganen, deskundigen en de bestuursrechter omgaan met dit criterium de rechtszekerheid dient en als consistent kan worden aangemerkt.
De auteurs sluiten af met een aantal aandachtspunten voor een wettelijke regeling van nadeelcompensatie in het omgevingsrecht. Deze aandachtspunten betreffen niet alleen de reikwijdte van een nadeelcompensatieregeling en de regeling van het normaal maatschappelijk risico maar ook enkele procedurele aspecten.