Een contractspartij kan met een overeenkomst onstoffelijk voordeel nastreven, zoals vakantieplezier of woongenot. Als zij dit voordeel misloopt, omdat de wederpartij haar contractuele verplichtingen niet nakomt, rijst de vraag of en hoe haar immateriële belangen worden beschermd in het schadevergoedingsrecht. Sinds het einde van de negentiende eeuw heeft zich in Nederland geleidelijk een recht op schadevergoeding voor gemist onstoffelijk voordeel ontwikkeld. Onomstreden is deze rechtsontwikkeling allerminst. Zo is er discussie over de kwalificatie van gemist onstoffelijk voordeel – of het vermogensschade of ander nadeel is – en bestaat er vooralsnog geen consensus over het antwoord op de vraag of zulke schade voor vergoeding in aanmerking zou moeten komen en, zo ja, onder welke voorwaarden. Bovendien is er verschil van mening over de vraag hoe gemist onstoffelijk voordeel moet worden begroot.
Dit onderzoek gaat op deze vragen in. Het Nederlandse recht wordt gespiegeld aan het Duitse en het Engelse recht, waar de rechtspraak en de literatuur voor vergelijkbare vragen staan. Deze rechtsvergelijking mondt uit in een pleidooi voor een algemeen recht op schadevergoeding voor gemist onstoffelijk voordeel.