DNA speelt een steeds grotere rol bij de opheldering van gepleegde strafbare feiten. Er zijn verschillende toepassingsmogelijkheden en continu (nieuwe) ontwikkelingen zichtbaar op DNA-gebied. In het DNA-onderzoek – zowel in de opsporingsfase als na de veroordeling – is voor het openbaar ministerie een centrale rol weggelegd.
In dit boek worden de wettelijke verplichtingen in kaart gebracht die het openbaar ministerie ten aanzien van het DNA-onderzoek heeft. In deel I staat het DNA-onderzoek tijdens de opsporingsfase centraal. Na een beschrijving van het juridisch kader, worden twee thema’s verder uitgediept: de rechtsbescherming bij DNA-onderzoek in de opsporing en het bewaren van DNA-gegevens.
In deel II staat het DNA-onderzoek na de veroordeling centraal. Ook hier wordt eerst het juridisch kader uiteen gezet, waarna in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de reikwijdte van de in artikel 2 van de Wet DNA-V geformuleerde uitzonderingsgronden en de wijze waarop de besluitvorming in het kader van de Wet DNA-V plaatsvindt.
Dit boek biedt een verhelderende handreiking aan de praktijk op het terrein van het DNA-onderzoek in de opsporingsfase en na de veroordeling. Het is bestemd voor zowel praktijkjuristen als diegenen die in meer wetenschappelijke zin in de juridische kaders van DNA-onderzoek geïnteresseerd zijn.