Het recht kent geen theoretische basis om rechtsnormen naar hun inhoud te onderscheiden. De wetgever en de rechtspraktijk introduceren en gebruiken normaanduidingen zoals ‘vage norm’, ‘open norm’, ‘blanco norm’, ‘onbepaald begrip’, etc., zonder onderscheid te maken tussen, of een nadere definitie te geven van, dergelijke normen. Dit incoherente gebruik heeft geleid tot een verwarrende terminologie en in sommige gevallen tot ongefundeerde gevolgtrekkingen. Een theoretische basis voor het onderscheiden van deze normen is dus een noodzakelijke voorwaarde. Echter, uit onderzoek bleek geen van de gangbare normtheorieën (zoals bijvoorbeeld van Weinberger, Kelsen, Hart, Simon, Larenz, Raz) op adequate wijze te voldoen. Dit bleek wel mogelijk met toepassing van methoden uit disciplines buiten de rechtswetenschap, met name de exacte wetenschappen. Deze constatering leidde tot de ontwikkeling van een normtheorie gebaseerd op normdefinities op grond waarvan de verschillende normen kunnen worden afgeleid. De basis van de theorie wordt gevormd door de algemene definitie van een norm in symbolische vormen. Deze vorm representeert alle kenmerken en eigenschappen van een norm. In het onderzoek wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen theorie en systeem. Uit de theorie worden alle normen afgeleid die constitutief zijn voor het uitvoerend systeem.