Dit boek bevat de bevindingen van het onderzoek naar de toepassingspraktijk van de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) dat is uitgevoerd door onderzoekers van de sectie strafrecht van de Erasmus Universiteit Rotterdam, in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Aanleiding hiervoor was een door de Tweede Kamer aangenomen motie. De centrale onderzoeksvraag is of de wettelijke regeling en de uitvoeringspraktijk van de v.i. adequaat zijn ingericht met het oog op de doelen van re-integratie en speciale preventie.
Ter beantwoording van die vraag zijn het bestaande wettelijke kader en de achtergrond daarvan uiteengezet, evenals de taken en verantwoordelijkheden van de bij het v.i.-proces betrokken partijen. Daarop aansluitend wordt op basis van beschikbare cijfers, interviews met bij de v.i. betrokken organisaties en jurisprudentie inzicht verschaft in de wijze waarop de verschillende v.i.-instrumenten als uitstel, achterwege blijven, herroeping en verlenging van de proeftijd van de v.i. worden ingezet om de veroordeelde gedetineerden terug de samenleving in te geleiden, alsmede in de knelpunten die zich daarbij voordoen.