Dit boek bevat drie opstellen die zijn geschreven naar aanleiding van verschillende gebeurtenissen, maar alle hetzelfde thema hebben. Zij gaan over de historische wortels van het moderne zekerhedenrecht. Drie leerstellige aspecten van het zekerhedenrecht staan centraal. Het zijn achtereenvolgens de goederenrechtelijke rechtsvordering tot afgifte van de zekerheidsgerechtigde, de vestiging van een zekerheidsrecht door dat recht voor te behouden bij een eigendomsoverdracht, en de gevolgen voor een zekerheidsrecht van het verstrijken van de bevrijdende verjaring van de door het zekerheidsrecht gedekte vordering. De blik is hierbij niet alleen gericht op het Nederlandse recht. Steeds wordt het verband gelegd met de regeling in wat eeuwenlang de draft common frame of reference bij uitstek was: het Romeinse privaatrecht. Het Nederlandse recht wordt daarnaast vergeleken met andere stelsels die gebouwd zijn op dit Romeinse fundament, zoals het Franse en het Duitse privaatrecht. Deze aanpak vergroot niet alleen het inzicht in de wordingsgeschiedenis van het burgerlijk recht, maar brengt ook tekortkomingen aan het licht van de keuzes die de wetgever maakte, en draagt mogelijke oplossingen daarvoor aan. De opstellen richten zich zo dus op het verleden, het heden en de toekomst.