Deze studie brengt de huidige praktijk van het civiele schadeverhaal via het strafproces in kaart. Geconstateerd wordt dat er regionale verschillen bestaan in de wijze van voorbereiding. Ook is sprake van uiteenlopende opvattingen over de plaats en betekenis van civiel schadeverhaal onder leden van het Openbaar Ministerie en strafrechters, met daaraan verbonden verschil in afhandeling. Vanuit Slachtofferhulp Nederland en de advocatuur wordt aangegeven dat onvoldoende inzicht kan worden verkregen in de door leden van het Openbaar Ministerie en rechters gemaakte afwegingen, hetgeen tot onbegrip leidt bij slachtoffers. Niettemin is het aantal vorderingen dat (gedeeltelijk) ontvankelijk wordt verklaard en toegewezen de afgelopen jaren toegenomen. Aard en omvang van de schade hoeven geen onoverkomelijke problemen op te leveren, mits de vordering zorgvuldig is onderbouwd. Het civiele schadeverhaal lijkt zich dan ook een vaste plek te hebben verworven binnen de strafprocedure. Tegelijkertijd wordt geconstateerd dat het civiele schadeverhaal (blijvende) spanning oproept voor het behoud van het gewaarborgde strafproces.
Het onderzoek bevat aanbevelingen om gesignaleerde problemen op te lossen. Sommige zijn vanuit de praktijk aangedragen, andere volgen uit een rechtstheoretische verkenning van vier rechtsfiguren (de schadestaatprocedure, de voorzittersbeschikking, de ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel en tarifering). Bezien is of, en in hoeverre toepassing van deze rechtsfiguren zou kunnen bijdragen aan het bevorderen van het civiele schadeverhaal via het strafproces. Daarmee biedt dit onderzoek niet alleen inzicht in de huidige voegingspraktijk, maar geeft het ook handvatten voor toekomstige verbetering daarvan.