Artikel 6:162 lid 2 BW geeft de kern van het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht weer met de omschrijving van wat als onrechtmatige daad wordt aangemerkt. Op de opsomming van de verschillende typen onrechtmatige daden volgt het slot: ‘een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond’. Deze afsluiting biedt de uitzondering op wat als onrechtmatige daad geldt en is daarmee van invloed op het gehele buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht.
In de Nederlandse – en buitenlandse – civielrechtelijke literatuur is naar deze werking van rechtvaardigingsgronden, en van rechtvaardigingen in het algemeen, tot nu toe geen fundamenteel onderzoek gedaan. Dit proefschrift brengt daarin verandering.
In de studie wordt antwoord gezocht op de voor wetenschap en praktijk belangrijke vragen: wat is een rechtvaardigingsgrond en hoe werkt zijn aanwezigheid door in de beoordeling van de handeling?
Daartoe worden verschillende typen rechtvaardigingen onderscheiden en wordt hun invloed op het oordeel over de onrechtmatigheid van de handeling en op de omvang van de schadevergoedingsplicht bezien. In het onderzoek wordt vergeleken met het strafrecht en worden de beginselen van rechtvaardigingen besproken.
Het aansprakelijkheidsrecht wordt in dit boek benaderd vanuit een ongebruikelijk perspectief, dat van de uitzondering op onrechtmatigheid. Daarbij wordt nagegaan wat het denken over die uitzondering ons kan leren over de onrechtmatige daad zelf.