Na een dienstverband van bijna dertig jaar, waarin hij van 2000 tot 2005 was aangesteld als bijzonder hoogleraar Bestuursstrafrecht en vanaf 2005 als gewoon hoogleraar Staats- en Bestuursrecht, heeft prof. mr. L. (Lodewijk) J.J. Rogier op 28 november afscheid genomen van Erasmus School of Law. Ter gelegenheid hiervan werd een symposium, getiteld: 'Handhaven in de grote stad' georganiseerd. De titel verwijst naar de belangstelling die Rogier, na zijn eerste baan als ambtenaar bij de gemeente Rotterdam, gedurende zijn gehele wetenschappelijke loopbaan heeft behouden voor de handhaving van de openbare orde en de relatie met het strafrecht.
Dit raakvlak tussen bestuursrecht en strafrecht komt ook aan de orde in deze afscheidsrede, getiteld Bestuursrecht of strafrecht. Instrumentaliteit of moraliteit?
Centraal in dit betoog staat de vraag of de ernst van de gedragingen waarop de overheid met handhavingsmaatregelen reageert als keuzecriterium niet te veel op de achtergrond is geraakt ten koste van de instrumentele inwisselbaarheid van bestuursrecht en strafrecht. Rogier onderzoekt dat op drie probleemvelden: prostitutie, drugs en verkeer. In het verkeersrecht blijkt het duidelijkst dat gekozen wordt voor het strafrecht als het om ernstige gedragingen gaat. Bestuursrecht en strafrecht zijn daar ook zo veel mogelijk gescheiden. Die scheiding wordt opnieuw aangebracht bij zogenaamde 'hufterovertredingen' en zou ook moeten worden doorgezet bij het alcoholslotprogramma.
In het drugsbeleid is het accent al voor een groot deel verschoven naar het strafrecht. Voor zover de bestuurlijke aanpak hier een zelfstandige rol speelt, geeft dat alleen maar verwarring. Het zou daarom goed zijn als het repressieve optreden in het drugsbeleid (het sluiten van panden en het intrekken van vergunningen) bij drugshandel op grote schaal geheel en uitsluitend zou geschieden door justitie en de strafrechter. Dan is ook voor iedereen duidelijk dat het hier nog steeds om ernstige gedragingen gaat.
Ook ten aanzien van prostitutie zou het goed zijn dat bij vrouwenhandel, prostitutie onder dwang en van minderjarigen het repressieve optreden (het sluiten van en het intrekken van vergunningen voor bordelen) geheel en uitsluitend door justitie en de strafrechter zou geschieden. Ook daar gaat het om ernstige gedragingen.
Justitie zou volgens Rogier bij ernstige gedragingen weer wat meer z'n tanden moeten laten zien en het optreden in die gevallen niet aan het bestuur moeten overlaten. Het bestuur zou dan moeten terugtreden en die gedragingen niet moeten legitimeren door vergunningen en gedoogverklaringen af te geven. Dan wordt voor iedereen duidelijker dat die gedragingen afkeuring verdienen.